Q&A Zie, Ik kom spoedig (4)

Vraag: Als wij overlijden en dan direct naar de hemel gaan, wie zijn het dan in de graven die ons voorgaan met de opname?

Antwoord: Met deze vraag wordt gerefereerd aan wat we lezen in 1 Thessalonicenzen 4:13-18 en 1 Korinthe 15:51-51 over wat er gebeurt bij de opname en hoe dat zal gaan. In de brief aan de Thessalonicenzen gaat Paulus in op vragen vanuit de gemeente over wat er zal gebeuren met de ontslapen gelovigen uit die gemeente. Er waren broeders en zusters overleden en dat leidde tot verwarring, want in de begintijd van de kerk gingen de gelovigen (inclusief Paulus) ervan uit dat zij de opname van de gemeente bij hun leven zouden meemaken. En ja, als er dan mensen komen te overlijden, hoe zal het dan met hen gaan? Het eerste wat Paulus dan in vers 13 schrijft is dat hij niet wil dat de gelovigen onwetend zijn ten aanzien van hen die ontslapen zijn, opdat ze niet bedroefd zullen zijn zoals ook de anderen, die geen hoop hebben. Hier wordt onder woorden gebracht wat bij het sterven het grote verschil is tussen gelovigen en ongelovigen. Wanneer ongelovigen sterven is er geen hoop meer. Maar wanneer gelovigen sterven – Paulus kiest er voor om dan het woord ‘ontslapen’ te gebruiken – dan is er zeker verdriet, maar mag er ook hoop zijn. Dat maakt het verdriet over het verlies van geliefden niet minder, wel anders! En dan gaat Paulus in vers 14-15 verder met een nadere verklaring: Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen voorgaan. Want, zo lezen we verder vanaf vers 16, wanneer de bazuin klinkt, zullen de doden die in Christus zijn, eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden. In 1 Korinthe 15:51-52 wordt daar nog aan toegevoegd dat op dat moment, zowel degenen die dan nog in leven zijn als de ontslapenen die eerst zullen opstaan in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, veranderd zullen worden.

Als dan de vraag is wie degenen zijn die ons bij de opname zullen voorgaan, dan is het antwoord dat dit de mensen zijn die in het geloof in Christus zijn ontslapen en dan zullen worden opgewekt. Maar waar zijn ze dan nu? Want, zo wordt in de vraag terecht aangegeven dat wanneer gelovigen komen te overlijden gaan ze toch nu al naar de hemel? Dat klopt in die zin dat al wel onze ziel naar de hemel gaat, maar dat ons lichaam pas zal worden opgewekt bij de opname. Er zijn christenen die geloven dat de zielen van de gelovigen nu in een soort onbewuste ‘zielenslaap’ zijn, en pas weer worden ‘geactiveerd’, wanneer het lichaam zal opstaan uit de dood. In de Bijbel lees ik daar echt wat anders over. Paulus geeft daar op z’n minst twee duidelijke statements over af. In Filippenzen 1:23-24 (NBV21) schrijft hij dat hij naar twee kanten getrokken wordt: enerzijds verlangt hij ernaar te sterven en bij Christus te zijn, want dat is het allerbeste, anderzijds is het meer in het belang van de mensen dat hij blijft leven. Paulus gaat er dus vanuit dat wanneer je als gelovige komt te sterven, je vanaf dat moment bij Christus bent. Deze zelfde gedachte vinden we terug in 2 Korintiërs 5:8 (NBV21) waar Paulus aangeeft dat hij liever het lichaam zou willen verlaten om zijn intrek te nemen bij de Heer. Voor alle duidelijkheid, Paulus was niet levensmoe of zo, maar hij verlangde wel naar het leven bij Christus in de hemel. Een leven dat in alle opzichten beter zal zijn dat het leven hier op aarde.

De Here Jezus Zelf is er in Lucas 23:42-43 ook duidelijk over geweest. Tegen de moordenaar die naast Hem aan een kruis hing en net de vraag had gesteld of Jezus aan hem zou willen denken wanneer Hij in het Koninkrijk gekomen zou zijn, zegt Hij: Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn. Wanneer we in de Bijbel lezen over het paradijs, dan kan het gaan over de Hof van Eden, waar Adam en Eva voor de zondeval leefden. In de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament) wordt de Hof van Eden paradeisos genoemd, daar komt ons woord paradijs vandaan. Maar wanneer Jezus aan de moordenaar belooft dat deze met Hem in het paradijs zal zijn, dan wordt het daar gebruikt als een omschrijving van de hemel. Zoals Paulus dat later ook doet in 2 Korinthe 12:2-4 waar hij de derde hemel – dat is de woonplaats van God – omschrijft als het paradijs. In Openbaring 2:7 sluit de brief aan de gemeente van Efeze af met de belofte dat wie overwint, hem te eten zal worden gegeven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat. Helemaal aan het einde in Openbaring 22:2 komen we deze Boom des levens opnieuw tegen en deze blijkt te staan midden in het nieuwe Jeruzalem, zeg maar de hoofdstad van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en de toekomstige woonplaats van alle gelovigen.

Samenvattend als antwoord op de vraag. Wanneer gelovigen komen te sterven gaat hun ziel rechtstreeks naar de hemel, het paradijs om bij Christus te zijn. Wanneer Jezus komt om zijn gemeente op te halen, zullen op dat moment de lichamen van de gelovigen opstaan en in een verheerlijkte toestand worden verenigd met de ziel. Hoe anders is het wanneer ongelovigen komen te overlijden. Hun ziel zal dan terecht komen in het dodenrijk, tot de dag dat ook de lichamen van de ongelovigen zullen worden opgewekt. We lezen daarover in Openbaring 20:11-15. Dat zal het moment zijn waarop alle ongelovigen komen te staan voor de grote witte troon om daar de mate van het oordeel te horen. Zij zullen daarna worden geworden in de poel die brand van zwavel en vuur. Meer hierover in een apart artikel over het boek des levens.